Zeenaaktslakken...
de Naakte Schoonheid


Als je klein bent kan je ook heel bijzonder en mooi zijn. Van alle organismen in de Zeeuwse Delta geldt dit misschien wel het meest voor de zeenaaktslak. Met zijn verscheidenheid aan kleur en pracht is desondanks, deze naakte schoonheid makkelijk over het hoofd te zien. Een beetje aandacht voor dit kleinood mag dus best wel.


Algemeen

Nederland kent 47 verschillende zeenaaktslakken. Maar dit aantal is niet hard, want de laatste jaren zijn er regelmatig en aantal nieuwkomers waargenomen. Zo is de komst van de Milleniumwratslak in 2000, niet onopgevallen gebleven. 
Door hun formaat en camouflage worden ze echter wel eens over het hoofd gezien. Zeenaaktslakken behoren tot het fylum van de weekdieren (Mollusca). Het fylum van de weekdieren bestaat uit 8 klassen, waarvan de zeenaaktslakken er een is.  Veel soorten die tot de weekdieren behoren zijn in bezit van een uitwendige schelp. Bij naaktslakken is deze schelp echter verloren gegaan in de loop van de evolutie.  De naaktslakken behoren tot de klasse van de slakken (Gastropoda), onderklasse van de Ophistobranchia en orde van de Nudibranchia. Ook de vertegenwoordigers van de orde van Sacoglossa  worden zeenaaktslakken genoemd.  Bij de orde van de nudibranchia onderscheidt men 4 suborden (zie figuur  1 t/m 4): Aeolidacea (1), Dendronotocae (2), Doridacea (3), Arminacea (4)








Bouw


Als je een naaktslak eens goed bekijkt dan zal je een aantal dingen opvallen. Boven op de slak zie je een paar uitsteeksels, de rhinophoriën (a). Hier bevinden zich tastlichaampjes en chemische zintuigen waarmee hij gegevens ontvangt over de aanwezigheid van voedsel, de stroomrichting van het water en aanwezigheid van een partner. De ogen (b) van de slak bevinden zich achter de rhinophoriën. Bij veel  naaktslakken bevindt zich aan weerszijden van de mond een tentakel (c) waarmee ook mee getast wordt. Echte kieuwen (d) komen bij een aantal soorten naaktslakken voor. Deze staan in een krans rond de anus (e) op het achterlichaam. Veel soorten hebben echter uitstulpingen die vertakt of onvertakt kunnen zijn, de secundaire kieuwen.  Als ze onvertakt zijn worden ze papillen of cerata (f) genoemd. In deze papillen bevinden zich soms vertakkingen van de middendarmklier.  De kenmerkende kleur dankt de slak aan kleurstoffen die in de huidcellen of in het diepere gelegen weefsel is opgeslagen, maar daarnaast verkrijgt de slak ook zijn kleur door spijsverteringsklieren of het  voedsel in de maag.
Bij een aantal soorten bevindt zich aan het uiteinde van de papil een cnidosac (g). Hierin worden de netelcellen van het prooidier die door de naaktslak wordt gegeten, opgeslagen. Ook de voet (h), de mantel (i)en de inwendige organen geven kenmerken voor de determinatie van de naaktslak belangrijk zijn.


Voortplanting

Voor alle naaktslakken geldt dat ze tweeslachtig zijn. Zowel de eicel als de zaadcel wordt door dezelfde geslachtsklier geproduceerd. Het aantal eieren per legsel varieert van tientallen tot duizenden en afhankelijk van de watertemperatuur ontwikkelen de eieren zich in 4 dagen tot enkele weken tot plankton. Bij soorten met grote eieren, ontwikkelen de larven zich al in het ei of direct na uitkomst. De meeste soorten vertonen echter eerst een plankton stadium.  Nadat een aantal eisnoeren zijn afgezet sterven de ouders. De levensduur van een zeenaaktslak is ongeveer 1 à 2 jaar,  maar de meeste slakken, vaak de kleinste soorten, leven veel korter.
De eisnoeren kunnen handig zijn bij het herkennen van de naaktslak omdat ze een karakteristieke spiraal, band, snoer of niervorm hebben.


Verdediging

Door het ontbreken van een schelp is de naaktslak een makkelijke prooi voor krabben, vissen en wormen.  Naaktslakken weten ondanks hun kwetsbaarheid zich te beschermen tegen rovers als door middel van camouflage.  De naaktslakken hebben hun kleur en vorm aangepast aan het prooidier waar ze op leven. Andere soorten hebben kleurpatronen en allerlei uitsteeksels waar door zij minder makkelijk opvallen. Daarnaast zijn er ook andere soorten die zo fel van kleur zijn dat ze juist erg opvallen.  Naast camouflage maken ze ook gebruiken van kliercellen in de opperhuid. Een aantal kliercellen scheiden slijm af die de slak bescherming geeft. Weer andere kliercellen, die een giftige stof produceren met een pH van 1 à 2, dienen als verdedigingsmechanisme tegen rovers.
Bij een aanval van rovers kunnen de rhinoporiën, tentakels en kieuwen worden ingetrokken. Bij het Blauwtipje en de Vlokkige Zeenaaktslak krimpt het hele lichaam ineen, terwijl de papillen juist erg groot worden. Deze papillen bevatten namelijk de meeste kliercellen met giftige stoffen. Bij de Vlokkige zeenaaktslak bevat deze tevens netelcellen van zijn prooidier de zeeanjelier. Als deze papillen worden aangeraakt dan kunnen ze door zelfamputatie worden afgestoten.


Voedsel

Zeenaaktslakken zijn echte kieskauwers. Ze voeden zich met sponzen, mosdiertjes, hydroiedpoliepen, zeepokken, zakpijpen of wieren. Hieruit blijkt al dat het voornamelijk vleeseters zijn. De Groene Wierslak (orde van Sacoglossa) die zijn naam eer aan doet, is een echte planteneter. De voorkeur voor bepaald voedsel gaat zelfs zover dat een slakkensoort zich tot een prooidier beperkt uit een geslacht en soms tot een enkele soort. Ook nu weer kan het substraat waarom de naaktslak wordt gezien een kenmerk zijn bij het herkennen van de  slak.


Enkele Nederlandse Soorten

Boompjesslak
(Dendronotus frondosus)

De Boompjesslak behoort tot de suborde van de Dendronotacae en is bijna het gehele jaar door een algemene soort in de Oosterschelde. De slak is herkenbaar aan de boomachtige vertakkingen (de kieuwen) aan weerszijden van de rug. Kleur kan variëren van rood/bruin tot geel, soms wit, gemarmerd of met stippen. De slak is ongeveer 4 a 5 cm groot, soms bereiken ze een lengte van wel 10cm.  De naaktslak leeft van hydroiedpoliepen. Jonge exemplaren leven op oa. Geknoopt Zeedraad en Zeemos. De oudere dieren eten voornamelijk Penneschacht en Gorgelpijp. Eilegsel zijn te vinden in het voorjaar tot midden zomer.





Grote Vlokslak (Aeolidia papillosa)

De Grote Vlokslak is in Nederland in de Oosterschelde als in de Grevelingen een algemene soort. Deze slak behoort tot de suborde van de Aeolidea. De papillen zijn ietwat afgeplat en staan dicht op elkaar. De kleur varieert van bruin tot violetachtig. Grote exemplaren zijn vaak wat donkerder Jonge exemplaren zijn meestal bleker van kleur. Ook deze slak is goed waarneembaar omdat deze een lengte kan bereiken van maar liefst 12 cm. Meestal zijn ze 5 tot 6 cm. De voedsel voorkeur van de Grote vlokslak gaat uit naar zeeanemonen zoals, zeeanjelieren en de slibanemoon.
De eisnoeren zien eruit als een gekarteld spiraal en  zijn te vinden van het late najaar tot het voorjaar.




Slanke waaierslak
(Coryphella (flabellina) gracilis)

De Slanke waaierslak wordt ook wel luciferslak genoemd en is in de Oosterschelde een algemene soort. Deze naaktslak hoort tot de suborde van de Aeolidea. De papillen staan in 5 tot 7 groepjes op de mantel. Ze vallen duidelijk op omdat de inhoud van de papil meestal rood van kleur is (soms groen) en een witte top heeft. Het lichaam zelf is transparant. Erg groot worden ze niet, zo’n kleine 2 cm.  Ook deze naaktslak stelt een specifiek menu samen. Deze bestaat uit de hydroiedpoliepen Haringgraad en Eudendrium spp. De slakken zijn te vinden in vroege voorjaar tot zomer en in november en december. Eieren worden alleen in mei aangetroffen



Groene Wierslak
(Elysia viridis)

De Groene wierslak hoort tot de orde van de Sacoglossa en is dus eigenlijk geen echte zeenaaktslak. In Nederland is deze slak waargenomen in de Grevelingen als de Oosterschelde. Zuurstofopname vindt plaats door de paropodia, de vleugelvormige aanhangsels. Bij zuurstoftekort zal de slak de vleugels openslaan. Dan is ook duidelijk de kleur waarneembaar. De kleur kan variëren van groen/bruin tot rood/geel met meest blauwe. Maar ook deze blauwe vlekjes kunnen weer in kleur variëren . De slakken worden zo’n 4,5 cm groot. In tegenstelling tot de zeenaaktslakken is deze slak een planteneter en daarom zal je hem uitsluiten op wieren aantreffen.  Groenwieren als Viltwier, vederwier en Rotswier geven de slak een meer groene kleur. Roodwieren als Griffithsia kleuren de slak roodachtig. De gladde spiraalvormige eisnoeren worden zijn juni tot december te vinden.


Rose Sterslak (Onchidoris bilamellata)

De Rose sterslak hoort tot de suborde van de Doridacea. In Nederland is de soort vrij algemeen in de Oosterschelde en de Grevelingen. De mantel van de naaktslak heeft een ietwat wrattig uiterlijk. De wratten zijn rond, hard en ongelijk van formaat. Achterop de rug bevindt zich een kieuwenkrans. De kleur van de slak is geelwit met tussen de wratten een bruine marmering. De naaktslak kan een grootte bereiken van zo’n 4 cm. De voedselvoorkeur van de Rose sterslak bestaat uitsluitend uit zeepokken als de Gekerfde en Gewone Zeepokken, en als deze schaars worden eet hij ook de Nieuw-Zeelandse zeepok. De eiersnoer vormt een hoog opstaande spiraal en is samen met de naaktslak te vinden in de winter tot het in het voorjaar.

Charlotte van Lemel



Literatuur

- De Nederlandse Zeenaaktslakken; Wetenschappelijke Mededelingen KNNV, nr 183;
  C. Swennen, R. Dekker.

-  Gids van Kust en Strand; Tirion; P. Hayward, T. Nelson-Smith, C. Shields.

-  A Field Guide to the Nudibranches of the British Isles; Immel Publishing; B. Picton,
   C. Morrow.