Eenvoud siert een spons

Het heeft een lange tijd geduurd voordat men besefte melk welk organisme men te maken had. Vroeger dacht men dat het plant noch dier was, maar een soort van tussenvorm. Ook werd er gedacht dat het vastzittend zeeschuim was geworden of nesten van zeewormen. Pas in 1840 werd de spons ingedeeld bij het dierenrijk. Het is begrijpelijk dat dit pas zo laat gebeurde want sommige sponzen, mede omdat ze vastzitten aan het substraat, lijken veel op planten. Wereldwijd komen er zo'n 5000 sponzen voor. Ze leven in alle zeeën, tot op grote diepte, maar komen ook voor in het zoete water van rivieren en meren.



Bouwplan


De spons behoort tot de meest eenvoudig meercellige dieren. Ze zijn in feite niets meer of minder dan een levend systeem waar water door stroomt. Zintuigen zijn dan ook niet aanwezig. De spons ziet er in grote lijnen uit als een zak. De buitenzijde is bedekt met dekcellen en de inwendige holte met kraagcellen. Het gehele oppervlakte van de spons bestaat uit vele kleine poriën, de instroomopeningen. Het water stroomt door de kleine poriën naar binnen en verlaat de spons weer door de grote opening, de oscula.
De kraagcellen die zich in de centrale holte bevinden zijn voorzien van zweepharen. Deze zweepharen zorgen ervoor dat er een continue stroom van water en voedseldeeltjes van buiten naar binnen plaatsvindt. De kraagcellen verteren het voedsel en transporteren het door de spons. Kraagcellen zijn instaat zich te specialiseren tot skeletvormers en geslachtcellen.



Bij de sponzen worden drie bouwplannen onderscheiden:
1. zaktype: poreuze vaas met in het midden een grote opening en bovenin een  ruime uitstroomopening
2. sycontype: oppervlakte vaas vergroot met plooien
3. leucotype: vorming van echte kamertjes in de wand en met een vergroot aantal kraagcellen. Het leucotype is het meest geavanceerd.

Door de verschillende bouwplannen zien de sponzen er verschillend uit. De vorm wordt tevens bepaald door de mate van beschutting. In niet beschutte wateren nemen ze bolvormen aan of groeien plat tegen het substraat aan. In beschutte wateren kunnen sponzen plantachtige groeivormen aannemen of zien eruit als waaiers.


Spicula

De sponzen worden in klassen ingedeeld aan de hand van spicula
Spicula zijn hele kleine naaldjes die gemaakt zijn van kalk, kiezel of hoorn en die stevigheid aan de spons geven. Ze zijn niet met het blote oog zichtbaar zijn. Er zijn drie klassen te onderscheiden: kalksponzen, glassponzen en kiezelsponzen. 
Herkenning van de spicula is dus belangrijk voor de indeling en identificatie van de spons.



Voortplanting

Voortplanting gebeurt geslachtelijke en ongeslachtelijk. Bij geslachtelijke voortplanting ontwikkelen de cellen tot ei/zaadcel. Bij ongeslachtelijke voortplanting maakt een groepje cellen zich los en ontwikkelen zich tot een nieuw individu. Knopvorming, verdeling en fragmentatie zijn ongeslachtelijk voortplantingsvormen.



Nederlandse soorten

In Nederland komen ongeveer 20 verschillende soorten sponzen voor. Zeven van deze sponzen zijn inheems: wit buisjesspons, zakspons, boorspons, gele korstspons, gewoon broodspons, sliertig broodspons, geweispons. Allen behoren tot de kalk en kiezelsponzen.


Gewoon Broodspons (helichondria panicea)

Deze spons neemt de vorm aan van dikke gele/oranje plakkaten die over het harde substraat n als rotsen of over andere dieren heen groeien. Zelf worden zelf niet overwoekerd met andre organismen omdat ze voortdurend een giftige stof uitscheiden. De uitstroomopening zij zichtbaar en staan als kleine schoorsteentjes bovenop de spons. Boven het wateroppervlakte  verspreidt deze sponssoort een carbidachtige geur.



Geweispons
(haliclona oculata)

Deze spons dankt zijn naam aan de geweivormige vertakkingen en kan een grootte bereiken van ongeveer 20 cm. Op plaatsen waar veel stroming staat zien deze sponzen er compacter uit dan soorten die op stromingsloze plaatsen voorkomen. Met een voet hecht deze spons zich vast op een harde ondergrond. Meestal gelig van kleur.De uitstroomopeningen staan regelmatig verdeeld over de takken. De Veranderlijk steurgarnaal, hooiwagenkrabben en spookkreeftjes zijn regelmatige bezoekers van deze spons.




Boorspons (cliona celata)

Boort zich met een zwak zuur in schelp of kalksteen. De spons zit zelf heeft zich verscholen in het substraat. Alleen zichtbaar zijn de gele in-  en uitstroomopeningen die boven het substraat naar buiten uitsteken.
De instroomopening is herkenbaar als een gesloten trompetje, de uitstroomopening is herkenbaar als een hol buisje. deze soort is algemeen voorkomed



Paars Buisjesspons (haliclona xena)

Dik zacht kussen, paars van kleur, met grote uitstroomopening. Waarschijnlijk via oesterimport geïntroduceerd.

 





Wit Buisjesspons (leucosolena varabilis)

Hoewel deze spons algemeen voorkomt in de Grevelingen en Oosterschelde wordt hij makkelijk over het hoofd gezien. Ze worden namelijk maar enkele centimeters lang. 
De spons kenmerkt zich door de rechtopstaande halfdoorschijnende buisjes die kunnen uitgroeien tot een netwerkje. Ze komen voor op harde ondergrond tussen andere organismen.





Zakspons (scypha ciliata)

Vuil witte buisjes die maximaal 9 cm lang worden. Het oppervlak van de spons is onregelmatig gevormd
Aan het eind een krans van harde stekels.
Staan in groepjes bijeen (soms op de voet van een geweispons). Zeer algemeen voorkomend.







Sliertig Broodspons
(helichondria bowerbanki)

Gelige witte slierten, slap, onregelmatig aaneen gegroeid. Algemeen in Oosterschelde en Grevelingen. Uitstroomopeningen zijn onduidelijk te zien.






Charlotte van Lemel


Literatuur