Zoetwaterbeestjes
wie het kleine niet eert……
De schoonheid van zoetwaterplassen reikt verder tot de imposante snoek en
snoekbaars. Kleine onopvallende juweeltjes leven in de zoetwaterplassen, soms
zichtbaar voor het oog maar meestal zijn ze verscholen tussen waterplanten en
afgestorven materialen. Ieder diertje, een insect, een slak of een worm heeft
zijn eigen functie in de zoetwaterplas. Om een plas in beeld
te krijgen mag je hier niet aan voorbij gaan. Om de aller kleinsten van
een plas te vinden moet je op hun aanwezigheid gewezen worden en
kritisch zoeken zal beloont zal worden.
Creatieve bouwers
In tegenstelling tot het zoute water komen we in zoetwater regelmatig
insecten zoals haften, libellen, wantsen en kevers tegen. Een van de meest bouwlustige
insecten is de kokerjuffer. De kokerjuffer is het larve stadium van de
schietmot, een nachtvlinder die in de buurt van
water leeft. Daar zet de schietmot dan ook zijn eitjes af, die na uitkomen
onderwater verder zullen gaan ontwikkelen.
Afhankelijk van de soort kan de kokerjuffer in stromend water of
stilstaand water voorkomen. De larve spint, nadat het is uitgekomen, een kleverige
draad om zich heen. Op deze draad worden, afhankelijk van de soort kokerjuffer,
plantenresten, zandkorreltjes, kleine steentjes of takjes in de vorm van een
kokertje, schildje of koepeltje geplakt. Sommige kokerjuffers knippen met hun
monddelen plantenresten keurig op maat en maken van hun kokertje een soort van
mozaïekwerkje. Weer anderen bouwen alleen een netje van spinsel welk als
beschutting dient maar waarmee ze tevens ook voedsel uit het water filteren.
Kokerjuffers leven van planten en dierlijk materiaal dat zowel dood als leven
kan zijn. Dit menu kan gedurende de seizoenen variëren. Als de kokerjuffer gaat
groeien maakt hij het kokertje langer door aan de bovenkant hier nieuwe deeltjes
aan toe te voegen. Het kokertje is ervoor het weke achterlijf van de larve te
beschermen, en wordt daarom altijd meegedragen. Na een jaar onderwater te hebben
geleefd gaat de kokerjuffer zich verpoppen. Het kokertje wordt bevestigd aan een
voorwerp, waarna de larve zich gaat verpoppen. Uit de pop ontwikkelt zich een
gevleugelde schietmot die na het verpoppen naar de oppervlakte zwemt. Zijn
belangrijkste taak is nu zichzelf voortplanten. Dit zal snel gebeuren want het
leven van de schietmot is maar kort en zal binnen enkele weken sterven.
Overwinteraars
In Nederland komen in zoetwater een vijftal sponzen voor. Hiervan zijn de
Spongilla lacustris en de Ephydatia fluviatilus het meest algemeen.
De Spongilla heeft vaak
uitstulpingen en is wijdvertakt, terwijl de Ephydatia compacter is en vaak in
combinatie met driehoeksmosselen leeft. Bij sponzen zijn de kleur en de vorm
geen goede determinatie kenmerken omdat deze kenmerken nogal kunnen variëren.
Het is beter om ze met een microscoop te bekijken.
Sponzen leven op klei- of veenwanden en kunnen soms grote delen van een wand
bedekken. Daarnaast komen ze ook op ondergrond als hout, steen, metaal en
planten voor. Het water waarin ze leven moet helder zijn en voldoende zuurstof
bevatten. Sponzen leven van kleine plantaardige en dierlijke deeltjes die ze via
hun poriën, gelijktijdig met het zuurstof,
uit het water filteren. De kleur van de spons kan variëren van bleek
geel tot groenachtig. De groene kleur wordt veroorzaakt door eencellige algen
die in het weefsel van de spons leeft. Deze vorm van samenleven kan alleen bij voldoende licht. Sponzen sterven in de winter
af maar met de gemmulae, broedknoppen, kan de spons de winter overleven. Deze
gemmulae verschijnen in de vorm van kleine gele bolletjes die na de winter weer
tot nieuwe individuen kunnen gaan uitgroeien.
Immigranten
De meest algemene tweekleppige van zoetwater zijn wel de driehoeksmossel en de
zwanemossel. Ze zijn niet meer weg te denken uit het beeld
dat wij hebben van onze zoetwaterplassen. De driehoeksmossel herkenbaar aan zijn
fraai getekende schelpen en sifons hechten zich vast op allerlei materialen en
leven vaak samen in grote aantallen. Terwijl de grote zwanemossel, een eenling,
zich een plekje in de waterbodem heeft toegeëigend.
Echter vanuit Zuidoost China en Korea is de Aziatische Korfmossel ingevoerd.
Deze immigrant voelt zich inmiddels ook in onze wateren prettig thuis doordat
deze soort ook bij lagere temperaturen kan overleven. Ze kunnen voorkomen in
grote hoeveelheden en hebben een relatief hoge groeisnelheid. Voortplanting
gebeurt in het voorjaar tot en met het najaar. Deze soort kan competeren met
inheemse mosselsoorten en zo de populatie reduceren. De mossel kan maximaal 3 cm
groot worden. De glanzende buitenkant van de schelp is niet glad en laat op
regelmatige afstand groeilijnen zien. Aan de buitenkant is deze tweekleppige
gelig tot bruin van kleur en aan de binnenkant wit. In meren en rivieren leven
ze gedeeltelijk in de bodem ingegraven. De voorkeur van deze mossel gaat dan ook
uit naar een bodem van fijn of grof zand en klei. Ze kunnen ook op ander
substraat voorkomen, alleen komen ze dan niet in grote hoeveelheden voor.
Allemaal individuen
Mosdierjes behoren tot een groep organismen die kolonievormend zijn. Elke
kolonie is opgebouwd uit talrijke minuscule individuen. De afzonderlijke
individuen zijn niet veel groter dan 1 mm. Ieder individu heeft een mond met een
hoefijzervormige tentakelkrans. Deze tentakelkrans filtert voedsel uit het
water, maar zorgt ook voor de aanvoer van vers zuurstofrijk water. Binnen deze
groep van organismen komen in Nederland enkele soorten voor in stilstaand of
rustig stromend water
De meest algemene is Cristella Mucedo, ofwel Geleirupsmosdiertje.
Mosdierkolonies van de soort Cristella kunnen zich ook verplaatsen, al gebeurd
dat maar heel langzaam. Andere soorten daar in tegen zijn gebonden aan één
plaats. Het geleirupsmosdiertje
tref je meestal aan op afgevallen boomtakken en waterplanten van helder,
zuurstofrijk en rustig water.
Daarbij kunnen ze grote delen van takken bedekken.
Opmerkelijk is dat deze diertjes een soort overlevingscapsules
ontwikkelen om de winterperiode te overleven. Deze zijn zichtbaar als kleine
rode schijfjes aan de basis van de kolonie. Dit zijn de statoblasten, een soort
doosjes met daarin een slapend individu. De statoblast van Cristella zijn
daarnaast ook nog van een stekel voorzien. Deze stekel hecht zich aan voorwerpen
waardoor het mosdiertje zich kan verspreiden. Als in het voorjaar de temperatuur
stijgt, breekt de statoblast open en komt er een actief individu voor.
De hierboven beschreven organismen is nog maar een greep van de talrijk
voorkomende ongewervelde
organismen. Met de zoektocht naar de allerkleinsten van het zoete water zal je
ontdekken dat hier nog veel meer diersoorten genoemd horen te worden. Denk maar
aan slakken, zoetwaterpoliepen en watermijten. Een handig hulpmiddel bij het
herkennen van organismen is de determinatietabel Macro-invertebraten en
waterkwaliteit van Dossiers Stichting Leefmilieu.
Charlotte van Lemel
Bron
- Macro Invertebraten en
waterkwaliteit, Stichting
Leefmilieu, de Pauw en Vannevel
- Van nonnetje tot tonnetje, Schuyt en Co, de Bruyne en Neckheim