De Snotolf
Wie is die knuffelige schoendoosvis? Het verhaal van de Cyclopterus lumpus ofwel: de Snotolf. Eén van de opmerkelijkste bewoners van de gematigde en vooral koudere zeeën is de snotolf. Door de vorm kan je hem niet missen: fors, bol en de mannetjes in opvallende kleuren in paaikleed. Dit doet tropisch aan in koude wateren. "Je verwacht zoiets hier niet", zei Gerrit, nadat hij eens op een nachtduik een mannelijke snotolf in feestkostuum was tegengekomen. Ik kan het me goed voorstellen. Toen ik in het koude water van Zeeland eveneens voor het eerst deze paars-rood-gele beautycase zag, dacht ik ook aan gezichtsbedrog. Je verwacht inderdaad zoiets niet, te midden van het bruin, groen en grijs.
Een zeppelin met richels en pukkels
De snotolf ziet er enigszins grotesk uit met z’n bolle
voorkomen en is dus gemakkelijk te herkennen. In het buitenland leeft het dier
onder de volgende schuilnamen: in Engeland wordt hij "lumpsucker"
genoemd. Wanneer je dit gaat vertalen, kom je op ‘klontzuiger’ uit.
Inderdaad, hij ziet er klontig uit en zuigt zich ook aan klonten vast. Een
andere Engelse benaming is "seahen", wat eveneens vrij treffend is: de
mannelijke snotolf heeft als gewoonte om als een ‘zeekip’ op de eieren te
zitten. De Duitsers maken het écht bont: ze noemen het dier "Seehase".
Natúúrlijk! Omdat-ie van die lange oren heeft! Misschien omdat een snotolf als
een haas blijft zitten op z’n ‘leger’, verder kan ik me bij de snotolf dan
ook níets hazerigs voorstellen…
Zoals gezegd heeft de snotolf een groot bol lichaam dat bedekt
is met zeven beenachtige stroken, drie aan elke zijde en de zevende aan de
onderzijde van de buik. Deze lengterijen worden gescheiden door zeven
lengterichels met beenachtige knobbels (de zgn. "lumps"). Eén ligt
boven over de rug (óók over de lobbige eerste rugvin), twee op elke zijkant en
twee langs de buikzijde. De huid heeft geen schubben, maar is leerachtig en
bedekt met een vette slijmlaag (het ‘snot’ van de snotolf). Dit wordt
dankbaar gewaardeerd door een soort roeipootkreeft ( een Caligus soort),
nauwelijks nog als kreeftachtig te herkennen, ze zien eruit als sliertjes
vermicelli. Ze hechten zich vast aan de huid van vissen, maar ze zijn niet
direct schadelijk. Ze leven namelijk van de slijmhuid. Mateloos irritant voor
onze arme snotolf, die zich met zijn bolle lijf hier nauwelijks van kan ontdoen.
Als fladderende lintjes bungelen de plaaggeesten aan hun gastheer.
De wijfjes, die zo’n 60-70 cm groot kunnen worden, zijn
blauwgroen van kleur met een lichtere onderzijde. Ze kunnen 5 tot 6 kg wegen. De
mannetjes worden wat kleiner, zo’n 45-55 cm lang maar hebben wel
paars-rood-gele feestkleuren. Ze kunnen een gewicht bereiken van 4-5 kg. De
jonkies zijn frisgroen (groentjes dus) en zijn al echte minibolletjes.
Wanneer snotolfen nog jong zijn, hebben ze twee rugvinnen,
later wordt de eerste rugvin ingekapseld tot een lobachtige uitstulping, getooid
met de beenpukkels over de rand. De voorste twee buikvinnen omzomen een ronde
zuignap onder op de buik. De snotolf kan zich hiermee vastzuigen aan rotsen,
stenen, grote krabben en kreeften (de jonkies zuigen zich soms zelfs vast op hun
eigen vader!). Het kost je zo’n 35-40 kg trekkracht om hem los te krijgen.
Een ander opmerkelijk feit van deze zwemmende zeppelin is,
dat-ie geen zwemblaas heeft. Dat heeft een haai ook niet, maar door z’n
gestroomlijnde vorm kan-ie het zich permitteren om pelagisch voor te komen. De
arme snotolf niet, door z’n hompige vorm is hij gedwongen in de buurt van de
bodem of rotsen rond te boemelen. Ze kunnen nog een leeftijd bereiken van 10 tot 13 jaar. Helaas
weten we niet hoe oud onze ‘schoendoosvis’ is (het zijn van die onschatbare
types, en aan een Heer van Stand vraag je nou eenmaal niet zijn leeftijd),
anders konden we uitrekenen hoe lang of hoe vaak we nog met hem konden duiken…
Verspreiding en leefgebied
De snotolf heeft een enorm verspreidingsgebied. Eigenlijk de
hele Noord-Atlantische zone, van Noord-Portugal tot de Noordkaap, IJsland,
Groenland, en de Noord-Atlantische kust van de VS. In de Oostzee, het Kanaal en
de Noordzee, rondom Engeland, Schotland, Ierland, de Shetland Eilanden en de
Faeröer Eilanden is het zelfs een algemene verschijning. Ook al
omdat het daar
erg rotsig is. Kan de bolle zich lekker aan vast zuigen. Maar in de Zeeuwse
wateren kun je hem dus ook aantreffen. Zelfs in de Grevelingen! Ja. Het is
lekker zuigen op die basaltblokken onderwater, een echt snotolfparadijs met al
die holletjes. Leuke kinderkamers, te kust en te keur, alleen nog iets op de
wandjes plakken…
Wanneer de snotolf niet verliefd is, leeft hij/zij in dieper
water, tot 300m diep zelfs. In de paaitijd trekken ze naar ondieper water, tot
in de brandingzone toe. Geen probleem, de zuigschijf houdt het dier wel op z’n
plek. Toch gaat het wel eens fout. Na zeer harde wind of storm, waardoor de
branding zeer hoog wordt, spoelen snotolfen m.n. in het broedseizoen (soms
massaal) aan. Het betreft meestal mannetjes, want die broeden in de "splash
zone".
De larven leven tussen het plankton en de jonge visjes leven
net als hun broedse vader vrijwel direct onder de kust. Vaak hebben ze zich
vastgezogen aan trossen wier en zo kan, na onstuimig weer, zo’n dikbuikie wel
een verdwalen op het Hollandse strand. De volwassen wijfjes spoelen dus niet zo
snel aan. Er loert in dieper water echter wel een ander gevaar: vissers. Niet
omdat het zo’n smakelijk beest is, maar vanwege de kuit. Deze wordt gepekeld,
bewerkt met een zwarte kleurstof en verkocht als nepkaviaar. Nou, nazdarowje.
Bedenk wel dat je op je sjieke feestje een hele stam aan knuffel-lumpjes door je
hals laat glijden…
Biologie, 1 snotolf + 1 snotolf = 300.000
snotolfjes
In de lente, tussen februari en mei zo’n beetje, verruilt de
snotolf dieper water voor ondieper om kuit te schieten. Soms liggen de
paaigronden zó ondiep, dat het broed bij laagwater droog valt en de wakende
snotolf een weerloos slachtoffer wordt voor de meeuwen. Als de zon fel schijnt,
droogt-ie gewoonweg uit. Hoog en droog is dus geen garantie voor veiligheid, ook
niet in Zeeland dus. Laat overigens een achtergebleven snotolf gewoon in een
poeltje liggen, gooi hem niet terug, anders gooi je een vader weg!
Wanneer het water zo’n 5 tot 8 graden is geworden (rond
Pasen), kunnen we snotolfen regelmatig zien verschijnen in de Oosterschelde.
Onze ‘schoendoos’ is zelfs helemaal doorgeworsteld naar de Grevelingen!
Wanneer snotolfen 5 jaar oud zijn, zijn ze geslachtsrijp en trekken ze naar hun
geboorteplaats terug. Gelukkig voor ze gaan ze na het kuitschieten niet dood
zoals de rode zalm, een droevig einde na een verschrikkelijke reis. Heeft de
snotolf eenmaal een geschikt plekje gevonden, dan is het wachten op een
geschikte vrouwelijke partner. Het liefst een grote dikke fat mama. Hoe groter
het wijfje, hoe meer eitjes ze legt. Het kan variëren van 100.000 tot een
kleine 300.000. Als je dát lukt als snotolfman, dan heb je een snotolfina van
minimaal 65cm aan de haak geslagen (figuurlijk dan, hè?)…
Het vrouwtje legt de eitjes in het door het mannetje
uitgekozen holletje. Ze zijn eerst gelig van kleur, omdat in elk eitje een
druppel olie zit als voedselvoorraad. Naarmate het embryootje groeit, kleurt het
broed wat donkerder. Onze snotolf in Zeeland was met z’n paarse
amethistachtige broedsel dus al aardig op weg.
Na het kuitschieten gaat het vrouwtje meteen weer weg en de
aanstaande vader bevrucht de eitjes. Hij blijft al die tijd waken over het nest,
waarbij hij tevens vers water over de eitjes waaiert, met z’n rodige
feestvinnen. Hij verzorgt alles vol overgave, zonder te eten, gedurende zo’n
anderhalf tot twee maanden (afhankelijk van de watertemperatuur). Moeder natuur
heeft hem daarom uitgerust met vet vlees, om de lange vastenperiode vol te
kunnen houden. Dat wordt hem ook wel eens noodlottig: in tegenstelling tot het
wijfje, is het mannetje wèl goed te eten, m.n. is gerookte vorm. Soms wordt pa
opgediend, gerookt en al, gegarneerd met z’n eigen kroost als nepkaviaar.
De snotolf heeft in open zee niet zo veel natuurlijke
vijanden, behalve zeehonden, grote haaien (m.n. de Groenlandhaai) en potvissen
(die willen natuurlijk wel eens wat anders dan altijd grote pijlinktvissen).
Tijdens de broedtijd komen daar zee-otters, grote heilbotten en grote zeeduivels
bij. Omdat de snotolf zo mooi stil blijft zitten, is hij een gemakkelijke prooi.
Aan het einde van de lange vastenperiode, als de eitjes
uitgekomen zijn, begint de vader weer te eten. Hij leeft van klein visspul,
kleine krabbetjes en kreeftachtigen of kwallen. Als alles dan goed gegaan is,
worden de larfjes kleine visjes en drijven er ineens allemaal minibolletjes in
het rond. Ze hechten zich overal aan vast, soms aan hun eigen vader wanneer die
nog in de buurt is. Een hechte familieband. Zeker. De kleine snotolfjes maken
een wat pelagische rondreis en na ongeveer vijf jaar begint het hele plakverhaal
opnieuw.
Duikers hebben meerdere keren waargenomen dat snotolfvaders
zeer honkvast zijn. Het lijkt er wel op. Twee jaar geleden zag Gerrit hem voor
het eerst. En nu zagen wij hem allemaal. De Knuffelige Schoendoosvis. Moge hij
nog vele knuffeldoosjes voortbrengen, in elk geval kan-ie zich verheugen op een
enthousiaste fanclub, die nog vele keren op kraambezoek hoopt te komen…
Brigitte ten Voorde,
- klontzoegerduuker -